Het koolzuur in de colaflessen stond op springen. De wijnflessen rinkelden. De toren van blikjes kattenvoer zou spoedig als een kaartenhuis in elkaar vallen. In de glazen deuren van de koeling ontstonden barstjes, de potten augurken vielen bijna uiteen op de harde vloer en op de appels verschenen bruine plekken.
Terwijl ik met Tristan door de supermarkt liep, dacht ik even dat er een aardverschuiving gaande was, maar nee. Het waren de doordringende stembanden van een jongetje, een peuter, ergens in de verte. Hét horrorscenario van menigeen die geregeld de supermarkt bezoekt. Ik stond bij de groenten, een keuze te maken tussen broccoli en snijbonen. Ik hoefde niet te gissen naar waar het geschetter vandaan kwam, dat was duidelijk; voorin bij de kassa’s, nabij het snoeprek. En daar ga je al. Dat weten we allemaal. Wat we ook allemaal weten, is hoe gênant het is als je eigen kind als een jankende wolf of brullende leeuw tekeergaat tussen de mensenmassa. Totdat het andermans kind betreft, dan staan we heimelijk te gniffelen. Gna, gna, gna, denken we dan, gelukkig is het dit keer niet de mijne.
De moeder van de leeuwenwelp stond in de rij bij de kassa en ik zag haar denken: had ik hem nou maar niet meegenomen. Ik kan wel door de grond zakken. Hier kan ik mij nooit meer vertonen. Ik zag hoe haar hoofd uit pure schroom schuw naar beneden hing, doelloos starend naar de grond. Het hoofd van haar leeuwtje, dat achter haar stond, was rood aangelopen en het snot hing op zijn kin, terwijl ik zijn keelamandelen van tien meter afstand kon zien vibreren. Ik zag ook hoe de mensenmassa toekeek. Misprijzend. Bekritiserend. Stilzwijgend. Alsof ze nog nooit een leeuw hebben horen brullen en hun eigen kleuters aldoor de braafsten zijn. Ik kon hun denkballonnen lezen: geef dat kind een paar geluidsdempers voor zijn verjaardag. Behang zijn kamer met polyesterschuim. Geef dat kind een draai om zijn oren. Nou, ik zou het wel weten als ik zijn moeder was. Geef die moeder een opvoedcursus cadeau. Kan dat kind niet zijn laadklep op slot doen? Die is zeker zo uit een supernanny-aflevering komen lopen. Door en door leedvermaak, niets meer en niets minder en ik vond het tamelijk stuitend. Ik keek mee, zo onopvallend mogelijk, veronderstellende dat ze wel genoeg te verduren had. Niemand die haar een bemoedigende blik toewierp. Niemand die haar probeerde te steunen met stimulerende woorden of een knipoog. De enige blikken die ze ontving waren de afkeurende. De moeder probeerde haar 104 centimeters hoge koning der dieren te negeren, een advies dat per slot van rekening in ettelijke opvoedboeken staat beschreven. Haar verzuurde expressie sprak boekdelen. Ze probeerde tandenknarsend tot tien te tellen. Een mantra uit te spreken. Diep adem te halen, terwijl het geschel aanzwol en door het hele gebouw weerkaatste. De moeder kon het op een gegeven moment niet meer verdragen. Ze zakte door haar knieën, keek haar zoontje strak aan, hield zijn armen stevig vast en riep op luide toon: ‘NU ga je ophouden met dat geschreeuw! Zo neem ik je de volgende keer niet meer mee, hoor je me?!’, maar het hielp helaas niet.
Ik was onderhand klaar met mijn lijstje en stond achter de moeder en haar herrieschoppertje, zodat ik haar gêne nagenoeg kon voelen. En juist op dat moment hielp Tristan mij met het op de band leggen van de spullen en slaakte hij geen enkele kreet, hetgeen hij in de regel niet zomaar uit zichzelf doet. Ik begon me op mijn beurt bijna te schamen voor het grote contrast tussen het honingzoete gedrag van Tristan en de blèrende dreutel voor mij, en ik besloot de moeder daarom opbeurend aan te spreken: ‘Lastig hè, die peuterpubertijd? Deze jongeman hier kon op die leeftijd ook zo tekeergaan, hoor.’ Haar dieprode konen leken ter plekke weer roze te kleuren. Alsof ze me iets wilde bewijzen, liet ze me de inhoud van een plastic tasje zien en vertelde me daarbij min of meer verdedigend: ‘Kijk, dit is wat hij allemaal al gekregen heeft, maar nu vind ik het wel welletjes geweest. Hij krijgt zijn zin gewoon niet en daarom zet hij nu zo’n keel op.’ ‘Ja, ik begrijp je helemaal hoor. Goed dat je er niet aan toegeeft,’ antwoordde ik met een knipoog en een glimlach.
De moeder was merkbaar opgelucht. De oorverdovende trilling van de leeuw hervormde zich intussen eindelijk tot een veel beter te verdragen klanknuance van een spreeuw. En ik besefte: deze moeder is geen falende ouder, integendeel. Ze is bezig hem op te voeden. Ze geeft niet (meer) toe aan het dwingende optreden van haar zoon. En daar moeten we haar naar mijn idee niet om mísprijzen, maar juist príjzen.
De andere aanwezige kinderen hoorde je niet dreinen, maar wat zegt dat? Wellicht werden hun karren volgestouwd met snoepgoed. Waren hun moeders bezig hen de mond te snoeren, ter voorkoming van mogelijk opkomend geblèr, om vooral maar niet zelf voor schut te hoeven staan. Wanneer dit vrijwel altijd gebeurt, zouden dat juist de kinderen kunnen zijn die twintig jaar later alsnog herhaaldelijk stampvoetend hun zin doordrijven, omdat ze zijn gepamperd of nog altijd gepamperd worden. Van die volwassenen die er niet aan gewend zijn ‘nee’ te horen, met als gevolg dat ze snel zeuren en niet snel tevreden zijn. Die niet om kunnen gaan met verleiding. Het vingertje altijd naar anderen wijzen als er iets mis gaat in hun leven, bij ieder zuchtje tegenwind een psychiater nodig hebben en geen enkel vleugje discipline of zelfkritiek bezitten, omdat hun ouders ze niets in de weg leggen, ieder hobbeltje glad strijken en buitensporig toegeeflijk zijn. Bang als ze zijn om in een dergelijk tafereel verzeild te raken.
Anders geformuleerd: Van een stil, ogenschijnlijk rustig kind in de supermarkt hebben we nú misschien nog geen last, maar in de toekomst mogelijkerwijs des te meer…Is een volwassen zoon die zich opstelt als een kleuter niet een nog veel groter horrorscenario dan een peuter die zich simpelweg gedraagt als een peuter?
© Yvonne van der Wal
Dit artikel is eerder gepubliceerd op mommyonline.
Geef een reactie